Op 12 oktober heeft de Raad van State een uitspraak gedaan inzake de natuurvergunningsplicht voor het weiden van vee. De Raad van State geeft aan dat de emissie van het weiden van vee kan worden weggestreept tegen de afname van de emissie van het bemesten die daarvan het gevolg is.
Samenvattend geldt voor beweiden geen separate vergunningsplicht, wanneer in de bestemmingsplannen sinds 1994 steeds grasland (landbouwgrond) toegestaan is op het perceel. Wel moet in de vergunningsaanvraag aangegeven worden op welke percelen er beweid wordt.
Natuurvergunning voor beweiden?
De uitspraak gaat in de eerste plaats over de vraag of voor het weiden van vee een natuurvergunning verplicht is. De nieuwe vergunning van de melkveehouderij is namelijk zoals tot op heden gebruikelijk is enkel afgegeven voor het houden van dieren en niet voor beweiden van deze dieren. De Raad van State geeft in deze uitspraak aan dat de emissie van het weiden van vee kan worden weggestreept (intern gesaldeerd) tegen de afname van de emissie van het uitrijden van mest (bemesten) die daarvan het gevolg is. Er is dus geen aparte vergunning nodig voor het weiden van vee. Dit wordt onderdeel van het aangevraagde project en binnen dezelfde aanvraag beoordeeld.
Vervolgens wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag hoe het referentierecht voor bemesten bepaald kan worden. Aangegeven wordt dat deze afgeleid kan worden van algemeen geldende regels, zoals het planologisch regime (bestemmingsplan). Bij het bepalen van het referentierecht is allereerst de situatie op 10 juni 1994 van belang. Op deze specifieke datum zijn de eerste Natura 2000-gebieden onder de Europese Habitatrichtlijn komen te vallen. Natura 2000-gebieden mogen sinds deze onder de Habitatrichtlijn vallen, geen significant negatieve effecten van (economische) ontwikkelingen ondervinden.
Wanneer de gronden onafgebroken een agrarische bestemming hebben gehad en er geen specifieke beperkingen in het bestemmingsplan m.b.t. het bemesten zijn opgenomen, kan er volgens de Raad van State van uitgegaan worden dat het bemesten planologisch is toegestaan en daarmee als referentierecht opgevoerd kan worden voor de Wet natuurbescherming.
Verder motiveert de Raad van State dat de maximale stikstofgebruiksruimte sinds 1 januari 2006 van belang is, doordat toen maximale gebruiksnormen voor stikstof in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn opgenomen. Hierbij geldt dat voor grasland op alle grondsoorten steeds de hoogste gebruiksnorm geldt, ten opzichte van de gebruiksnormen voor bijvoorbeeld akkerbouwgewassen en boomkwekerijen. Dus, wanneer op grond van het bestemmingsplan sinds 2006 steeds grasland is toegestaan op een perceel, geldt de hoogste norm van grasland als referentiesituatie voor dat perceel. De norm waar gerekend mee dient te worden betreft de norm die geldt op het moment van aanvraag of verlenen van een natuurvergunning. Voor grasland met volledig maaien betreft dit op grond van de norm uit 2018, 385 kg.
De Raad van State heeft in mei 2019 aangegeven dat beweiden één project is met het houden van dieren. Immers is het houden van dieren noodzakelijk om deze te kunnen beweiden. Bemesten hoeft niet als één project met het houden van dieren in beschouwing te worden genomen, aangezien het ook mogelijk is met mest van een ander bedrijf te bemesten. Belangrijk, ook bemesten met mest van andere bedrijven wordt gezien als intern salderen.
De Raad van State geeft aan dat het voor het bepalen van de referentie niet relevant is dat gronden sinds de referentiedatum in gebruik zijn bij de veehouderij zelf, of dat deze later aangekocht zijn. Ook is het niet relevant of een perceel bemest werd met mest van het bedrijf zelf of met mest van een andere veehouderij. Wel dienen alle percelen waarop vee beweid wordt aan de aanvraag te worden toegevoegd. Immers vormt het beweiden één project samen met het houden van dieren.
Gelet hierop dient de aanvraag van de melkveehouderij uit Baambrugge dan ook aangevuld worden met een lijst met de percelen waarop beweid wordt, inclusief geldend planologisch regime sinds 1994 en eventuele planologisch vastgelegde gebruiksbeperkingen sinds 2006. Doordat bij beweiden de koeien minder lang op stal staan, daalt de ammoniakemissie vanuit de stal en neemt de ammoniakemissie vanuit het weiland toe. Echter, door de weidegang wordt het perceel ook minder bemest waardoor de totale emissie door de weidegang (beweiden + bemesting) altijd lager is dan de maximale mogelijkheden met alleen bemesting. In voorkomende gevallen kan overigens gemotiveerd van de referentiedatum van 10 juni 1994 worden afgeweken en goed onderbouwd voor een latere datum gekozen worden.
Emissiearm stalsysteem A1.23
Nadat begin vorige maand de emissiefactoren van de systemen A1.13 en A1.28 op basis van de uitkomsten van een CBS rapport reeds als onzeker bestempeld werden door de Raad van State, geldt dit in deze uitspraak ook voor het emissiearme systeem A1.23 (Comfortvloer G6). Het gevolg is dat deze vloer voorlopig niet meer met de geldende emissiefactor uit de RAV vergund kan worden. Eventueel kan de vloer nog wel middels een passende beoordeling vergund worden. Dit betreft echter een langdurig en omvangrijk traject welke in de meeste situaties niet aan te bevelen is.
Opvallend is dat de vloer A1.23 niet genoemd wordt in het CBS-rapport, maar dat de Raad van State uit de algemene conclusies die dit rapport trekt aanleiding ziet om ook de emissiefactor voor A1.23 als onzeker te bestempelen. Dit heeft echter op dit moment geen gevolgen voor andere emissiearme systemen.